In de voetbalwereld leidde het tot verontwaardiging. Shirts met gokreclames, stadions vol banners, tv-spotjes gericht op jongeren. Terecht. Maar in de kunst en cultuursector bleef het opvallend stil. Terwijl daar een sluiproute bestaat die jaarlijks miljoenen aan gokgeld binnenleidt. Ongemerkt. Ongemakkelijk. Nauwelijks bevraagd. De culturele loterij.

Onder het vriendelijke gezicht van de VriendenLoterij, voorheen de BankGiro Loterij, stroomt al jaren kansspelgeld naar Nederlandse musea. Het Rijksmuseum, het Groninger Museum, het Spoorwegmuseum, het Catharijneconvent. Allemaal ontvangen ze structurele steun. Tentoonstellingen worden ermee gefinancierd. Fossielen mee geïmporteerd. Toegangspassen mee ontwikkeld. Op het eerste gezicht lijkt het een win-winsituatie. Maar onder het oppervlak wringt er iets.

Het museum als gokloket

De samenwerking blijft niet beperkt tot stille subsidies. Musea worden geacht om hun bezoekers aan te moedigen mee te spelen met de loterij. Bij de ingang van het museum staat geen suppoost, maar een wervingsmedewerker. Je komt voor een expositie over Van Gogh, maar krijgt een kansspel aangeboden. De helft van je inleg gaat zogenaamd naar cultuur. De andere helft naar de organisatie achter het spel.

Wat hier gebeurt is subtiele framing. Gokken wordt niet gepresenteerd als een risicovolle bezigheid, maar als een daad van culturele betrokkenheid. Wie een lot koopt is geen gokker, maar een kunstbeschermer. Daarmee krijgt het gokken een sociaal aanvaardbaar jasje, alsof het geen schade kan aanrichten. Maar dat is een gevaarlijke illusie.

De risico’s blijven buiten beeld

Gokken is niet onschuldig. Jaarlijks kampen tienduizenden Nederlanders met gokproblemen. Het begint vaak klein. Een lot hier. Een kraskaart daar. Maar het risico op verslaving is reëel, zeker voor kwetsbare groepen. Gokverslaving leidt tot financiële problemen, mentale klachten, relatiebreuken en in sommige gevallen zelfs tot schulden of dakloosheid. De gevolgen zijn ernstig en hardnekkig.

Juist daarom is het zorgwekkend dat musea, plekken van educatie en reflectie, hun naam en autoriteit lenen aan een systeem dat winst haalt uit die risico’s. De kansspelwetgeving is er niet voor niets. Het doel is om de verleiding te beperken. Maar wat als die verleiding zich letterlijk aan de ingang van het museum nestelt?

Culturele instellingen als ethisch schild

Musea zitten klem. De overheid heeft zich al jaren deels teruggetrokken. Sinds de bezuinigingen van 2011 zijn instellingen gedwongen om alternatieve geldstromen aan te boren. De VriendenLoterij kwam als redder in nood. Met miljoenen per jaar. En daar hangt een prijskaartje aan. De museumhal wordt een verkoopruimte. De bezoeker een potentiële klant. Het museum een verlengstuk van de gokindustrie.

Dat maakt musea kwetsbaar. Niet alleen voor reputatieschade, maar ook voor het vervagen van grenzen. Want als we accepteren dat het Rijksmuseum gokdeelnemers mag werven, waar trekken we dan de lijn? Bij alcohol? Fastfood? Online casino’s?

Tijd voor een nieuwe ethiek

Dit is geen pleidooi tegen musea. Zij doen wat nodig is om te overleven. Maar het is wel een pleidooi voor transparantie, principes en grenzen. We moeten durven zeggen dat niet alle vormen van sponsoring wenselijk zijn. Niet alles wat geld oplevert, is ethisch verdedigbaar.

Net zoals de tabaksindustrie geen partner meer is van sport, en oliebedrijven steeds vaker worden geweerd uit musea, moeten we ook de gokindustrie kritisch bevragen. Want kunst verdient bescherming. En bezoekers ook. Zeker als die jong, kwetsbaar of onwetend zijn over de gevolgen van wat hen wordt aangeboden.

De culturele sector heeft een morele verantwoordelijkheid. Om schoonheid te tonen, maar ook om schade te vermijden. Om onafhankelijk te zijn, ook als dat moeilijk is. Laten we dit gesprek voeren. Voordat de museale wereld definitief haar neutraliteit verraadt aan het toeval van de hoogste bieder.